Image
Binnenstad Utrecht met domtoren

Bijlage: gehanteerde aannames

Bij het opstellen van de Bevolkingsprognose 2023 zijn we uitgegaan van een aantal aannames. De aannames die we in het prognosemodel hanteren zijn beschreven in deze bijlage.

Stadsprognose

  • Uitgangspunt voor de Bevolkingsprognose 2023 is de stand van de Utrechtse bevolking op 1 1 2023 en de ontwikkeling in de voorgaande vijf jaren (stroomdata van 2018 t/m 2022).
  • Voor de prognose is tevens uitgegaan van de voorraad van de bewoonde woningen op 1-1-2023. In de prognose is verwerkt dat de woningvoorraad van Utrecht tot 1-1-2040 wordt uitgebreid met 52.633 woningen netto (dit is 54.850 nieuwbouw minus 2.217 sloop).
  • Aan de prognose ligt het woningbouwprogramma uit het MPR (plancapaciteit met peildatum 1 juli 2023) en de RSU 2040 ten grondslag. Dit programma is zo veel mogelijk gebaseerd op bestuurlijke besluitvorming. Daarvoor zijn de volgende stappen ondernomen:
    • Analyse van het MPR: hierin zijn alle woningbouwprojecten opgenomen waarvoor ten minste een start-/intentiedocument is vastgesteld door het college, die onderdeel zijn van een grondexploitatie of die onderdeel uitmaken van de vastgestelde prestatieafspraken met de woningcorporaties (gedefinieerd als de ‘harde plancapaciteit’ conform de definitie van de gemeente Utrecht).
    • Voor de zachte plannen verder in de toekomst betreft het de beste inschatting die we kunnen maken. Het woningbouwprogramma dat hieruit volgt is op basis van een inschatting van de betreffende ruimtelijk regisseur en is in lijn met de RSU 2040.
  • De plannen in het MPR betreffen niet alleen nieuwbouwprojecten, maar ook grotere transformatieprojecten waarbij bijvoorbeeld een kantoorpand wordt omgebouwd naar woningen. Kleine verbouwingen met verandering van gebruiksfunctie staan niet in het MPR. Splitsing of samenvoeging van woningen wordt ook niet meegenomen in het MPR.
  • De woningen uit het MPR zijn aan een prognosejaar toegekend op basis van het jaar waarin de oplevering is gepland. In het prognosemodel wordt ervan uitgegaan dat de woningen in het jaar van oplevering worden bewoond.
  • Het prognosemodel berekent voor elk prognosejaar achtereenvolgens de natuurlijke aanwas (op basis van geboorte- en sterftekansen), daarna buitenlandse migratie en ten slotte binnenlandse migratie (migratie op basis van vestigings- en vertrekkansen).
  • Ten aanzien van sterfte is het gemiddelde van de laatste vijf jaren als standaardaanname gekozen. Voor de vruchtbaarheid (ofwel geboortekans), de vertrekkans en de leeftijdsverdeling van nieuwe vestigers is standaard gekozen voor het gemiddelde van de laatste drie jaren. We kiezen hier voor een kortere periode omdat de leeftijdsverdeling de laatste jaren aan het wijzigen is. Dit geldt met name voor de lagere instroom van 18- en 19-jarigen.
  • Net als in andere studentensteden ligt de vruchtbaarheid in Utrecht onder het landelijke gemiddelde. De laatste jaren (sinds 2014) daalt de vruchtbaarheid in Utrecht, terwijl de vruchtbaarheid landelijk gezien stijgt. In deze prognose kiezen we ervoor om het vruchtbaarheidscijfer in Utrecht naar de toekomst toe niet omhoog te laten lopen, dus afwijkend van de landelijke trend. Vanwege de toename van de woningvoorraad in de komende jaren zal het absolute aantal geboorten in Utrecht al flink toenemen. Een verdere toename van het aantal geboorten zou een forse en onwaarschijnlijke afwijking gaan betekenen van de aantallen die in de afgelopen jaren zijn gerealiseerd. In de huidige prognose laten we het vruchtbaarheidscijfer in veertien jaar tijd met 2,7% dalen, waarna het vanaf 2038 constant blijft.
  • Sterfte is op dezelfde manier gecorrigeerd als in de prognose van vorig jaar. De toegepaste correctie komt overeen met de ontwikkeling van de sterftekansen zoals deze wordt gehanteerd in de landelijke CBS-prognose van december 2022. Sterftekansen worden kleiner als gevolg van een toegenomen levensverwachting.
  • De buitenlandse migratiestromen van Utrecht zijn in het prognosemodel bepaald op basis van het historische aandeel van Utrecht in de landelijke migratiestromen van vestigers en vertrekkers met het buitenland. Het Utrechtse aandeel is berekend als het gemiddelde over de afgelopen vijf jaren. Dit aandeel is vervolgens toegepast op de voorspelde buitenlandse vestiging en het buitenlands vertrek in en uit Nederland zoals berekend in de landelijke Kernprognose 2022 van het CBS. Ten opzichte van de vorige Kernprognose (die we voor de Bevolkingsprognose 2022 hebben gebruikt) gaat het CBS nu uit van minder migratie naar het buitenland in de eerste drie jaren.
  • Na berekening van de natuurlijke aanwas en het buitenlands migratiesaldo per prognosejaar resteert de binnenlandse migratie. Het model projecteert de gemiddelde huishoudensgrootte op de beschikbare woningen om zo tot het binnenlands migratiesaldo te komen.
  • Voor de sekseratio (de verdeling jongens en meisjes bij geboorten) is het Utrechtse cijfer gebruikt op basis van de historie. Dit is zo goed als gelijk aan het landelijke cijfer.
  • Voor de raming van de bevolkingsgroei van Utrecht in het lopende prognosejaar 2023 konden we beschikken over de maandcijfers van het CBS met betrekking tot de gerealiseerde bevolkingsontwikkeling van gemeenten tot en met augustus. Op basis van de ontwikkeling in de eerste acht maanden is met extrapolatie een schatting gemaakt voor het groeicijfer van Utrecht in het gehele jaar 2023. Omdat deze geëxtrapoleerde schatting lager uitkomt dan de modelschatting hebben we het groeicijfer over 2023 in het prognosemodel iets gedrukt.

Gebiedsprognose

  • Per gebied zijn aannames gemaakt ten aanzien van de gemiddelde woningbezetting – en daarmee het aantal personen – dat er als gevolg van nieuwbouw of sloop bijkomt of afgaat. De standaardaanname heeft te maken met het percentage eengezins- en meergezinswoningen dat volgens de planning in dat gebied wordt gebouwd. Op basis van de historische gegevens van het gebied zijn profielen van vestigers gemaakt: wie gaan zich in de nieuwe woningen vestigen naar leeftijd en geslacht. De algemene aanname is dat een gebied waar alleen eengezinswoningen worden opgeleverd een ander bewonersprofiel heeft dan een gebied waar alleen meergezinswoningen worden opgeleverd. Voor studentenwoningen is een apart profiel gebruikt met een gemiddelde woningbezetting van 1, aangezien studenten meestal in hun eentje een woning (kamer) betrekken.
  • In een aantal prognosegebieden is van bovenstaande aanname afgeweken. Hier is een ander referentiegebied gekozen dan op basis van de historische gegevens van het gebied zelf te verwachten zou zijn. De reden om hiervan af te wijken is de verwachting dat zich in de meergezinswoningen verschillende typen huishoudens gaan vestigen: eenpersoonshuishoudens, tweeverdieners, gezinnen met kinderen, senioren etc. Voor de gemiddelde woningbezetting is hier uitgegaan van een hogere bezetting per woning dan op basis van de historie. Voor het referentiegebied is een vergelijkbaar gebied in de stad gekozen van voldoende omvang qua aantal inwoners en een passende mix van eengezins- en meergezinswoningen. Vervolgens is gerekend met het inwonersprofiel van het referentiegebied. Hieronder volgt de lijst met prognosegebieden waarvoor een afwijkend referentiegebied is gekozen:
    • 1.3 Cartesiusdriehoek → profiel met 8.1 Dichterswijk/Rivierenwijk als referentiegebied (vanwege de nieuwbouw rondom de Veilinghaven);
    • 2.2 Wisselspoor → profiel met 8.1 Dichterswijk/Rivierenwijk als referentiegebied;
    • 6.1 Binnenstad city- en winkelgebied → profiel met 8.1 Dichterswijk/Rivierenwijk als referentiegebied (waarbij het vruchtbaarheidscijfer is opgehoogd naar 0,6 en de gemiddelde woningbezetting iets is verhoogd ten opzichte van de gangbare bezetting van een appartement);
    • 8.2 Merwedekanaalzone → profiel met 8.1 Dichterswijk/Rivierenwijk als referentiegebied;
    • 9.3 Grauwaart/Hoge Weide → profiel met 9.1 Terwijde/De Wetering als referentiegebied;
    • 9.3 Leidsche Rijn-centrum → profiel met 6.2 Binnenstad woongebied als referentiegebied (waarbij vruchtbaarheidscijfer is gedrukt naar 0,6 ten opzichte van de historie van het gebied);
    • 9.3 Leeuwesteyn → profiel met 9.1 Terwijde/De Wetering als referentiegebied;
    • 9.5 Rijnvliet → profiel met 10.24 Veldhuizen als referentiegebied;
    • 9.5 Groenewoud/Papendorp Noord → profiel met 9.1 Terwijde/De Wetering als referentiegebied;
    • 10.1 Haarrijn → profiel met 10.24 Veldhuizen als referentiegebied
    • 10.4 Rijnenburg → profiel met 9.1 Terwijde/De Wetering als referentiegebied.
  • De vruchtbaarheid is in bijna alle prognosegebieden berekend als het gemiddelde vruchtbaarheidscijfer in dat gebied over de laatste jaren. Gebieden met studentenwoningen vormen daarop een uitzondering, die krijgen standaard een vruchtbaarheid van 0. Andere uitzonderingen zijn de deelgebieden Cartesiusdriehoek, Wisselspoor, Beurskwartier, Merwedekanaalzone en de nog te ontwikkelen gebieden in Leidsche Rijn en Vleuten-De Meern; in deze gebieden is een keuze gemaakt passend bij het profiel. In het gebied 4.2 Tuindorp/Voordorp is het vruchtbaarheidscijfer voor de komende 3 jaar gedrukt.