Image
Monitor inburgering (12a)

7. Kernindicatoren en blik op de toekomst

7.1 Uitkomsten kernindicatoren

In dit onderzoek hebben we op een tiental onderwerpen cijfermatig datamateriaal opgehaald omtrent de positie van inburgeraars in Utrecht in 2023 op het gebied van ‘zich thuis weten’. De oorspronkelijke 14 onderwerpen die voorafgaand aan dit onderzoek waren geïdentificeerd als kenmerken van het zich thuis weten van inburgeraars konden we niet allemaal meenemen. Deels omdat bestanden hiervoor nog niet goed genoeg bruikbaar waren en deels omdat we de vragenlijst aan inburgeraars om communicatie-technische redenen kort moesten houden, waardoor verdiepende vragen voor specifieke, kleine subgroepen (ouders van kinderen, inburgeraars die een opleiding volgen) niet zijn opgenomen. Onderstaande tabel laat de uitkomsten zien voor 2023 op de vragen die we stelden. We kunnen deze uitkomsten opvatten als nulmetingen.In de komende jaren kunnen deze kernindicatoren opnieuw worden bevraagd, waarmee er trendbeelden ontstaan. Door verschillende cohorten met elkaar te vergelijken kan ook de effectiviteit van bepaalde interventies goed worden getoetst. Over deze doorontwikkelingsmogelijkheden meer in paragraaf 7.2.

Tabel 7.1 - Totaaloverzicht uitkomsten op indicatoren (2023)

Infogram URL

7.2     Toekomstige doorontwikkeling van de monitor

Dit onderzoek is een eerste stap in de inrichting van een volwassen monitorinstrument. Zoals in dit rapport op verschillende plaatsen al aangegeven, zijn er onderzoeks-methodisch gezien een aantal hindernissen geweest. Deze worden in de bijlagen verder toegelicht. Onderstaand noemen we de aandachtspunten die bij toekomstige doorontwikkeling kunnen worden meegenomen.

Vragenlijstonderzoek behouden als betrouwbare basis

De enquête onder inburgeraars heeft boven verwachting goede respons opgeleverd, waarmee betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan. Het plan is om de vragenlijsten met regelmaat (bijvoorbeeld jaarlijks) af te nemen onder de groep inburgeraars, zodat er een gebalanceerd beeld ontstaat van hoe de maatschappelijke integratie van inburgeraars zich ontwikkelt en op welke punten eventueel beleidsmatig zou kunnen worden bijgesteld. Hiermee faciliteren we de mogelijkheid voor doorlopend leren en verbeteren, zoals verwoord in het Utrechts Sturingsmodel en de standaard voor sturen en verantwoorden in de gemeente. Om het bereik van de vragenlijst verder te vergroten kan nog worden gedacht aan langere invultijden en explicietere vooraankondigingen vanuit de gemeente én aanverwante netwerkorganisaties, waarin aandacht is voor het doel van het onderzoek.

Vragenlijst onder de loep

Bij monitoronderzoek is het gebruikelijk om de vragenlijst zo stabiel mogelijk te houden, zodat er vergeleken kan worden tussen verschillende jaargangen. Desalniettemin is er feedback gekomen op een aantal vragen die zijn opgenomen vanuit het oogpunt van vergelijking met de Utrechtse inwonersenquête, die mogelijk te complex zijn voor (een deel van) de doelgroep. Een voorbeeld hiervan is de stelling ‘Het is niet leuk om in deze buurt te wonen’, waar men moet invullen of men het er wel of niet mee eens is. Deze ‘dubbele ontkenning’ kan mogelijk voor verwarring zorgen. Op deze manier kan de vragenlijst nogmaals getoetst worden.

Analyses cohorten

In de toekomst kunnen ontwikkelingen rondom verschillende cohorten van inburgeraars kunnen worden geanalyseerd. Omdat de doelgroep van het huidige onderzoek afgebakend is vanaf de start van de nieuwe Wet Inburgering (1 januari 2022) is dit nu nog niet mogelijk. In toekomstige jaren kunnen net gestarte groepen inburgeraars gemakkelijk worden vergeleken met de groep die in deze periode net gestart was. Dit geeft aanvullende inzichten in het effect van interventies.

Meer onderzoeksmatige koppeling wenselijk tussen enquête-uitkomsten en beleid

Toekomstig onderzoek zou ons inziens, naast het herhalen van de enquêtes, ook directer gekoppeld kunnen worden aan de manier waarop de gemeente Utrecht inspanningen verricht om inburgeraars zich ‘thuis te laten weten’. Hierbij kan gedacht worden aan het jaarlijks in kaart brengen van uitvoeringsagenda’s en beleidsmatige interventies op één specifiek levensterrein van de inburgeraars (zoals werk, participatie, gezondheid, onderwijs, taalles en dergelijke). Alle terreinen tegelijk onderzoeken is in de praktijk waarschijnlijk, gezien de complexiteit van de werkvelden apart, te ambitieus. Bij het uitlichten van één of enkele terreinen zouden ook gesprekken met professionals in het veld, en inburgeraars zelf, een verdiepend perspectief kunnen geven op wat goed gaat en wat beter zou kunnen.

Benutten van meer en betere registratiedata

De groep inburgeraars die momenteel ‘integraal’ onderzocht is, blijkt uiteraard in werkelijkheid te bestaan uit groepen met geheel verschillende soorten achtergronden. Om hier goed op te differentiëren zijn we afhankelijk van de vullingsgraad en datakwaliteit in de registratiebestanden. Voor sommige thema’s is de vullingsgraad nog onvoldoende, zoals bij het type leerroute waaraan men gekoppeld is. Bij andere thema’s zijn nog onduidelijkheden, die mogelijk het gevolg zijn van suboptimale datakwaliteit. Een voorbeeld hiervan is het onderscheid naar asielstatushouder of gezinsmigrant/overige migrant. Daarnaast zouden nieuwe variabelen (of koppelingen) behulpzaam kunnen zijn bij het preciezer duiden van de uitkomsten, zoals de duur dat een inburgeraar op moment van enquêteren, al in Nederland en/of Utrecht verblijft. Ook kan in de toekomst externe data, zoals uit de Divosa-benchmark, bruikbaar worden. Zo kan op termijn relevante informatie over de economische positie van statushouders uit deze benchmark worden gehaald.

Interviews met inburgeraars door native speakers

Als men inburgeraars zelf wil ondervragen, is het van belang dat dit zo representatief mogelijk gebeurt. Dat betekent dat er (afgezien bij degenen die goed Nederlands of Engels spreken) ofwel tolken moeten worden ingezet ofwel gewerkt moet worden met onderzoekers die de moedertaal van de inburgeraar spreken. Dit laatste verdient ons inziens de voorkeur omdat deze zelf het gesprek goed kunnen inrichten op basis van de antwoorden die de inburgeraar geeft en er aandacht is voor ‘emotionele’ componenten van een gesprek. Dit focust dan niet alleen op samengevatte antwoorden, maar ook op de manier waarop antwoorden geformuleerd worden en bijbehorende emoties. Hiervoor moet mogelijk samenwerking worden gezocht met gespecialiseerde onderzoeksbureaus.

Voor interviews moeten nieuwe onderzoeksroutes worden ontwikkeld

Doordat het in deze onderzoeksronde moeizaam bleek om inburgeraars effectief te bereiken voor interviews, zal opnieuw moeten worden gekeken naar een aanpak hiervoor. In bijlage 5 doen we uitgebreid verslag van de manier waarop we het nu hadden opgezet en de hindernissen die we ondervonden. Wellicht roepen we in de toekomst de hulp in van professionals die veel met de doelgroep in aanraking komen, om beter te kunnen werven. Dit heeft tevens gevolgen voor de planning van het onderzoek. Mogelijk kan ook worden gedacht aan het houden van groepsgesprekken met inburgeraars, bijvoorbeeld door aan te sluiten bij bestaande netwerken op vindplaatsen als wijkcentra. Een uitdaging vormt hierbij te zorgen dat ook groepen inburgeraars die zich niet via deze netwerken organiseren voldoende bereikt worden.