Image
Monitor inburgering (12a)

Samenvatting

Onderzoek onder inburgeraars in Utrecht

In dit onderzoek kijken we naar de manier waarop inburgeraars die vanaf 1 januari 2022 inburgeringsplichtig zijn in de gemeente Utrecht zich ‘thuis weten’. Het is voor het eerst dat dit op een integrale manier, specifiek voor Utrecht plaatsvindt. Vanwege het innovatieve karakter van het onderzoek, hebben we er rekening mee moeten houden dat we (onderzoeksmatige) hindernissen zouden tegenkomen die vragen om verbeterslagen voor de monitoring in komende jaren. Hierover rapporteren we uitvoerig in de bijlagen. Het is de bedoeling dat we de metingen die nu zijn uitgevoerd, in de toekomst (grotendeels) herhalen, zodat er een valide monitoringsinstrument ontstaat. Dit onderzoek vormt daarmee een nulmeting.

In hoeverre ‘weten inburgeraars zich thuis’?

Voorafgaand aan dit onderzoek is door een werkgroep van ervaringsdeskundigen, professionals en ambtenaren nagedacht over wat ‘zich thuis weten’ van inburgeraars in een nieuw land en nieuwe stad, omvat. Hieruit is een lijst van indicatoren ontstaan, die de basis vormt voor tien aandachtsgebieden in dit onderzoek: het verrichten van (passend) betaald werk, participatie, Nederlandse taalles, het volgen van een (beroeps)opleiding, comfortabel Nederlands spreken, gezondheid en welzijn, zich erbij voelen horen in de buurt, tevredenheid over wonen, financieel zelfredzaam zijn en het kunnen vinden van de juiste organisaties als men hulp nodig heeft. Deze zijn waar mogelijk omgezet naar enquête-vragen voor inburgeraars.

Dit onderzoek bestaat uit opbrengsten van een enquête en duiding vanuit focusgroepgesprekken met professionals, enkele interviews met inburgeraars en een literatuurstudie. Waar mogelijk wordt vergeleken met resultaten uit onderzoek onder alle Utrechters, waarbij we aantekenen dat onze onderzoeksgroep inburgeraars gemiddeld veel jonger is dan de gemiddelde Utrechter. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat de inburgeringsplichtige leeftijd loopt van 18 jaar tot aan de pensioengerechtigde leeftijd en door een sterke oververtegenwoordiging van inburgeraars onder de 40 jaar.

Onderscheid naar verschillende typen inburgeraars

Het is belangrijk om onze onderzoekspopulatie precies af te bakenen. In de spreektaal worden begrippen als bijvoorbeeld inburgeraar en vluchteling regelmatig door elkaar gebruikt. Echter is niet iedere vluchteling een inburgeraar (bijvoorbeeld als er – nog – geen sprake is van een verblijfsstatus) en is niet iedere inburgeraar een (voormalig) vluchteling. Inburgeraars kunnen ook afkomstig zijn uit veilige, westers georiënteerde landen buiten de Europese Unie. Dit onderzoek richt zich alleen op degenen die (sinds 1 januari 2022) inburgeringsplichtig zijn binnen de gemeente Utrecht, waarbij we bij de analyse regelmatig onderscheid maken tussen de groep asielstatushouders enerzijds en gezinsmigranten anderzijds.

Asielstatushouders zijn vluchtelingen die asiel hebben aangevraagd in ons land en een verblijfsvergunning hebben gekregen, omdat zij uit een onveilig land komen. Gezinsmigranten komen naar Nederland om zich aan te sluiten bij een persoon met de Nederlandse nationaliteit, of iemand die al langer in Nederland gevestigd is. Tussen deze beide groepen constateren we regelmatig significante verschillen in de onderzoeksuitkomsten. Een inburgeringstraject duurt maximaal drie jaar. Wanneer een inburgeraar klaar is met zijn of haar traject en dus niet meer inburgeringsplichtig is, is deze niet langer meer onderdeel van onze onderzoekspopulatie.

Het verrichten van betaald werk

Inburgeraars (31%) verrichten minder vaak betaald werk dan Utrechters gemiddeld (65%), blijkt uit het enquêteonderzoek. Dit kunnen we grotendeels toeschrijven aan het feit dat de door ons onderzochte doelgroep recent aan hun (verplichte) inburgeringstraject is begonnen. Tijdens het inburgeringstraject besteedt de inburgeraar 8 tot 24 uur per week aan taallessen en het bijbehorende huiswerk. Dit is onder andere afhankelijk van de leerroute (zie ook leerroutes en opleiding). Naast taallessen investeren inburgeraars ook tijd in andere onderdelen van het inburgeringstraject. Uit landelijk CBS-onderzoek onder asielstatushouders blijkt dat naarmate de verblijfsduur toeneemt, ook het aandeel (betaald) werkende inburgeraars toeneemt. Overigens zijn er grote verschillen in mate waarin men betaald werk verricht tussen gezinsmigranten enerzijds (54%) en asielstatushouders anderzijds (6%), blijkt uit de enquêteresultaten. Landelijk onderzoek leert ons dat op de achtergrond hier meer zaken spelen, zoals taalvaardigheidseisen die werkgevers kunnen stellen, het nog niet erkend zijn van diploma’s die iemand heeft, gezondheidsproblematiek, een mogelijk tekortschietende informatievoorziening en soms mogelijke verschillen in ambitie om de arbeidsmarkt te betreden tussen mannen en vrouwen. Van de inburgeraars die aan het werk zijn, is driekwart hier tevreden over.

Leerroutes en opleiding

Er zijn drie door de Rijksoverheid vastgestelde leerroutes: de B1-route (binnen drie jaar moet de inburgeraar de Nederlandse taal op B1-niveau kunnen spreken en schrijven), de onderwijs-route (ook wel O-route, bedoeld voor jongeren, waarbij zij tevens worden voorbereid op instroom in het mbo, hbo of universiteit) en de zelfredzaamheidsroute (ook wel Z-route, bedoeld voor inburgeringsplichtigen waarvoor B1- en O-route niet passend zijn, welke zich meer richt op participatie).

In onze onderzoeksgroep bevinden zich een beperkt aantal inburgeraars in de O-route. Over deze groep kunnen we daarom geen betrouwbare uitspraken doen. Uit de enquête blijkt dat wel dat 14% van alle ondervraagde inburgeraars een opleiding of cursus volgt, naast het taalonderwijs waar we later op terug komen. Hier zien we geen noemenswaardig verschil tussen de groep asielstatushouders en gezinsmigranten.

Vrijwilligerswerk

Inburgeraars (11%) geven in de voorgelegde vragenlijst minder vaak aan vrijwilligerswerk te doen dan Utrechters gemiddeld (39%). Bij het vergelijken van deze onderzoeksuitkomsten moet rekening gehouden worden met een verschil in leeftijdsopbouw tussen beide groepen. In het algemeen wordt er in Utrecht vaker vrijwilligerswerk gedaan door oudere inwoners. Pensioengerechtigden vallen echter buiten onze onderzoeksgroep en de groep inburgeraars is ook gemiddeld jong te noemen. Ruim driekwart is jonger dan veertig jaar. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat er culturele verschillen kunnen bestaan ten aanzien van de vraag of iets bestempeld of ervaren wordt als (vrijwilligers)werk.

Taalonderwijs

Uit de enquête blijkt dat 62% van de ondervraagde inburgeraars taalles volgt om Nederlands te leren. Hierbij doet zich een verschil voor tussen de groep asielstatushouders (77%) en gezinsmigranten (48%). Mogelijk hangt dit samen met het feit dat gezinsmigranten zelf verantwoordelijk zijn voor de (financiering van) de taalcursussen. Uit de open antwoorden blijkt dat zij niet allen passende vormen van taalonderwijs hebben kunnen vinden.

Comfortabel Nederlands spreken

Meer dan vier op de vijf inburgeraars geeft aan het spannend te vinden om Nederlands te spreken (83%). Zes procent ervaart deze spanning niet. Opvallend is dat asielstatushouders het vaker spannend vinden om Nederlands te spreken (94%) dan gezinsmigranten (73%). Naast het feit dat een grote meerderheid het spannend vindt om Nederlands te spreken, zien we ook dat meer dan de helft (62%) van de inburgeraars problemen ervaart door moeilijkheden met het spreken van Nederlands.

Er is een correlatie tussen hoe tevreden men is over het niveau waarop men het Nederlands beheerst en de manier waarop men zich thuis voelt in hun buurt. Bijvoorbeeld vinden degenen die tevreden zijn over het niveau waarop zij Nederlands spreken, vaker (84%) dat mensen in hun buurt op een prettige manier met elkaar omgaan, dan inburgeraars die ontevreden zijn (65%) over het niveau waarop zij Nederlands spreken.

Gezondheid & welzijn

Voor inburgeraars geldt dat 69% de eigen gezondheid als (zeer) goed ervaart. Gezinsmigranten (82%) voelen zich in het algemeen gezonder dan asielstatushouders (56%). Voor Utrechters gemiddeld in de vergelijkbare leeftijdsgroep (18 – 65 jaar) is dat 77%, waarbij van belang is aan te tekenen dat de samenstelling binnen die leeftijdsgroep wel verschilt; er zijn namelijk veel inburgeraars onder de 40 jaar. Uit onderzoek onder Utrechters blijkt dat leeftijd en gezondheid sterk samenhangen, en dit is ook terug te zien in de resultaten onder inburgeraars. Inburgeraars van boven de 40 ervaren vaker belemmeringen door hun gezondheid. Van alle inburgeraars ervaart een klein kwart (22%) in het dagelijks leven problemen met hun lichamelijke gezondheid. Inburgeraars voelen zich vaker neerslachtig of somber, en ook vaker zenuwachtig dan we in Utrechts vergelijkingsmateriaal vinden. Zo blijkt 22% van de inburgeraars zich (heel) vaak somber of neerslachtig te voelen, ten opzichte van 12% van de Utrechters gemiddeld. Ruim drie op de tien inburgeraars (31%) voelt zich (heel) vaak erg zenuwachtig, ten opzichte van 13% van de Utrechters gemiddeld. Dit sluit aan bij beelden die in landelijk onderzoek naar voren komen, dat inburgeraars bovengemiddeld veel chronische stress ervaren en ook verhoogde kans hebben op het ontwikkelen van psychische klachten. Dit geldt niet alleen voor inburgeraars met een eigen vluchtverleden, ook gezinsmigranten hebben na hereniging extra kans op het ontwikkelen van spanningsklachten. Dit geldt uiteraard niet voor alle inburgeraars. Twee op de drie (66%) voelen zich gemiddeld bijna net zo vaak gelukkig als Utrechters gemiddeld (72%).

Zich erbij voelen horen (in de buurt)

Een uitkomst die opvallend te noemen is, is dat meer inburgeraars aangeven ‘zich prettig te voelen bij de mensen in de eigen buurt’ (85%), dan Utrechters gemiddeld (64%). Daar staat tegenover dat inburgeraars (66%) minder mensen hebben waarbij zij terecht kunnen, dan Utrechters gemiddeld (89%). We zien hier twee verschillende aspecten; het zich prettig voelen in de buurt geeft meer inzicht in oppervlakkige sociale contacten in de buurt en iets anders is dan het hebben van mensen bij wie men terecht kan, een sociaal vangnet. Inburgeraars en Utrechters gemiddeld zijn eensgezind over de stelling dat mensen in hun buurt op een prettige manier met elkaar omgaan. 73% uit beide groepen is het hier mee eens. Op de vraag of inburgeraars problemen ondervinden in het dagelijks leven doordat zij het gevoel hebben er niet bij te horen of zich niet thuis te voelen, antwoordt 24% bevestigend. Wat hier de precieze achtergrond van is, kunnen we nu nog niet zeggen. Uit reacties in de enquêtes en uit interviewgesprekken met inburgeraars komt een beeld naar voren dat inburgeraars zich in ieder geval heel dankbaar voelen voor het feit dat professionals, mede-burgers en overheid zich voor hen inspannen.

Tevredenheid over wonen

Uit de enquête blijkt dat momenteel 29% van de inburgeraars problemen ervaart in het dagelijks leven door de woning waarin men woont. Onder asielstatushouders ligt dit percentage hoger (36%) dan onder gezinsmigranten (22%). Ook inburgeraars hebben last van de bredere problematiek op de woningmarkt. Door de schaarste bevinden sommigen zich, net als vele overige Utrechters, in tijdelijke en/of suboptimale woonsituaties. Eén op de zes inburgeraars vindt het niet leuk om in de buurt te wonen waar zij nu huisvesting hebben gevonden. Dit is meer dan één op de tien Utrechters die hun buurt niet leuk vinden. Uit de toelichtingen op de antwoorden blijkt dat een reden voor de mindere waardering voor de buurt onder meer de onveiligheidsgevoelens zijn.

Financieel zelfredzaam zijn en het kunnen vinden van de juiste organisaties

Bijna vier op de tien (39%) van de inburgeraars geeft aan dat hun financiële situatie in het dagelijks leven problemen geeft. Dit geldt in sterkere mate voor asielstatushouders (50%) dan voor gezinsmigranten (28%).

Inburgeraars (38%) geven vaker aan hulp bij geldzaken of administratie te ontvangen dan we gemiddeld in Utrecht zien (9%). Dit verschil komt mede door (wettelijk verplichte) ondersteuning die een gemeente geeft aan een deel van de inburgeraars in de eerste maanden van hun verblijf in de stad wanneer zij een uitkering ontvangen. Daar komt bij dat een kwart nog geen hulp ontvangt maar wel zou willen. Dat zou te maken kunnen hebben met de moeilijkheid om organisaties te vinden als een inburgeraar hulp nodig heeft. Bijna de helft van de inburgeraars zegt problemen te ervaren bij het vinden van de juist organisatie bij een hulpvraag, waarbij deze vraag zich niet beperkte tot organisaties voor financiële ondersteuning. Het is vanuit dit onderzoek niet vast te stellen welke organisaties men hierbij specifiek voor ogen heeft.

Verdieping in toekomstig onderzoek

 Dit onderzoek is de eerste stap in de inrichting van een volwassen monitorinstrument, dat we op basis van geleerde lessen verder ontwikkelen. Het onderzoek heeft door een relatief hoge en representatieve respons op de vragenlijst goede cijfermatige data opgeleverd, die deels ook weer (nieuwe) vragen voortbrengen. Doordat dit onderzoek als nulmeting fungeert zijn er nog geen ontwikkelingen in kaart te brengen en kunnen we de uitkomsten nog maar beperkt in perspectief plaatsen. Verdere verrijking en herhaling is in de toekomst nodig om trends en achtergronden te identificeren, waarbij mogelijk ook koppelingen gelegd kunnen worden naar gemeentelijk beleid en eventuele interventies. In de komende periode krijgt de doorontwikkeling van de monitor verder vorm, ook door de aanvulling van registratiedata die aanvullende inzichten met zich meebrengt.